- 34 - - 35 -
overschrijding van de drempelwaarde
schakelt de sensor na afloop van de
nalooptijd uit.
Bedieningsmodus
Halfautomatisch
De verlichting gaat alleen maar auto-
matisch uit. Het inschakelen gebeurt
met de hand, licht moet met de knop
worden aangevraagd en blijft voor
de op de potentiometer ingestelde
nalooptijd ingeschakeld
Volautomatisch
De verlichting schakelt afhankelijk
van de lichtsterkte en aanwezigheid
automatisch IN en UIT. De verlichting
kan altijd met de hand worden in- of
uitgeschakeld. Het schakelau-
tomatisme wordt hierbij tijdelijk
onderbroken.
Presentatiemodus
Wanneer bij volautomatische modus
en actieve last ingang S wordt
gebruikt, activeert de sensor de pre-
sentatiemodus. De last blijft zolang
uitgeschakeld als er bewegingen
worden geregistreerd. Zodra geen
bewegingen meer worden geregis-
treerd en de nalooptijd is afgelopen,
schakelt de sensor weer over op de
normale sensormodus. Boven-
dien kan de modus geactiveerd
worden door (5seconden) op de '4h
OFF'-toets op de afstandsbediening
te drukken. Tegelijkertijd stopt het
blauwe led-lampje met knipperen en
gaat continu branden.
Testmodus
De testmodus heeft voorrang op alle
andere instellingen en is bedoeld om
de werking en het registratiebereik
te controleren. De aanwezigheids-
6� Werking en instellingen
Instelling af fabriek
Bij de eerste ingebruikneming van de
aanwezigheidsmelder en bij een reset
door de afstandsbediening worden
de fabrieksinstellingen geactiveerd.
De volgende fabrieksinstellingen zijn
ingesteld:
Schemerinstelling Stand ZON,
dagstand
Tijdinstelling IQ-mode
Vol-/halfautomatisch Volautomatisch
Testmodus UIT
Last ON/OFF bij Init ON
Toets/schakelaar Drukschakelaar
GELUID/GELUIDOFF GELUIDOFF
Schemerinstelling
De gewenste drempelwaarde kan
van ca. 10 tot 1000 lux worden
ingesteld. Met de Teach-functie kan
max. 2lux worden ingesteld.
Dagstand
De sensor schakelt de last onafhan-
kelijk van de omgevingslichtsterkte,
zodra een beweging wordt herkend.
Teach-IN
De Teach-IN-functie wordt gekozen
voor de gewenste lichtverhoudin-
gen, waarbij de sensor voortaan
bij beweging moet inschakelen. Na
10seconden wordt de zo gemeten
waarde van de omgevingslicht
opgeslagen. Tegelijkertijd wordt de
last uitgeschakeld.
Tijdinstelling
De gewenste nalooptijd kan,
afhankelijk van de afstandsbedie-
ning, van min. 5seconden tot max.
60minuten worden ingesteld. Bij
De stroomtoevoer bestaat uit een
meerpolige kabel:
L = stroomdraad (meestal zwart of
bruin)
N = nuldraad (meestal blauw)
PE = aarde (meestal groen/geel)
P = voor het verbinden van
meerdere bewegingsmelders
L' = geschakelde fase
(meestal zwart, bruin of grijs)
S = toets/schakelaar
Belangrijk:
Het verwisselen van de aansluitin-
gen kan in het apparaat of in uw me-
terkast kortsluiting veroorzaken. In dit
geval moeten de afzonderlijke kabels
geïdentificeerd en opnieuw gemon-
teerd worden. In de stroomtoevoer-
kabel kan een geschikte netscha-
kelaar voor IN- en UIT-schakelen
worden gemonteerd.
Aansluiting van de stroomtoevoer
(afb� 4�1)
Opmerking voor een parallelle
schakeling:
Bij gebruik van meerdere sensor-
schakelaars moeten die op dezelfde
fase worden aangesloten! Er kunnen
max. 10 sensoren parallel worden
geschakeld. De afstand tussen de
verschillende sensoren mag max.
25m bedragen.
Master/master COM1 (afb�4�1)
In een parallelle schakeling kunnen
ook meerdere masters worden
gebruikt. Iedere master schakelt
zijn lichtgroep volgens zijn eigen licht-
sterktemeting. Vertragingstijden en
inschakelwaarden worden bij iedere
master individueel ingesteld. De
schakellast wordt over de verschillen-
de masters verdeeld.
De aanwezigheid wordt nog steeds
door alle melders samen geregis-
treerd.
De aanwezigheidsuitgang kan bij een
willekeurige master worden gelegd.
Master/slave (afb�4�1)
In de master-/slavemodus is het
mogelijk om ook grote ruimtes te
bewaken (last aangesloten = master,
geen last = slave). De beoordeling
van de lichtsterkte in de ruimte wordt
alleen door de master gedaan. De
slaves melden de bewegingsregistra-
tie aan de master. Het schakelen
van de verlichting gaat uitsluitend via
de master.
5� Montage
• Alle onderdelen controleren op
beschadigingen.
• Neem het product bij beschadi-
gingen niet in gebruik.
• Kies een passende montage-
plaats; houd hierbij rekening met
de reikwijdte en de bewegingsre-
gistratie. (afb�5�1/5�2)
Montagestappen
• Stroomtoevoer uitschakelen
(afb� 4�1).
• Inbouwopening Ø max. 35mm in
het plafond boren (afb� 5�3).
• Netaansluitingen maken
(afb� 5�4)
➜ "7� Toebehoren (optioneel)"
• Sensormodule plaatsen
(afb� 5�4).
• Stroomtoevoer inschakelen
(afb� 5�4).
• Instellingen uitvoeren
➜'6�Werking/instellingen'